Boek: Groen Liberalisme
Liberalisme kan worden uitgelegd vanuit het niet-schadenprincipe van John Stuart Mill: alles mag zolang andere mensen geen schade wordt toegebracht. Schade is dan een breed begrip dat zowel leed, als overlast of schade aan goederen bevat.Slechts mensen vormen de morele cirkel, de cirkel die bepaalt met wiens belangen we volledig rekening houden. Het nieuwe boek van filosoof Floris van den Berg, Groen Liberalisme, is een politiek manifest. Het gaat over een politieke filosofie waarover Van den Berg al jaren schrijft en doceert, maar dat nu voor het eerst is uitgewerkt: “Groen liberalisme is de uitbreiding van de morele cirkel van alleen mensen (antropocentrisme) naar alle voelende wezens (sentiëntisme)” (p.15). Het boek volgt Van den Bergs inmiddels kenmerkende opbouw. Hij werkt zijn filosofie eerst theoretisch uit, gevolgd door de praktische betekenis van zijn gedachten. Tot slot behandelt hij tegenwerpingen die hij de afgelopen jaren te horen heeft gekregen.
Uitbreiding van de morele cirkel
Wellicht vraagt u zich af: waarom moet die morele cirkel worden uitgebreid naar alle voelende wezens? Het plaatsen van de grens bij wie kan redeneren of praten is niet-rechtvaardigbare discriminatie. Waarom zou je daar immers voor kiezen? Volgens Jeremy Bentham (1789) gaat het om de vraag “Can they suffer?“. Wie kan lijden (pijn) en – het tegenovergestelde – geluk (plezier) kan ervaren hoort thuis in onze morele cirkel. Welke wezens zijn dan voelend? “Om pijn en plezier te kunnen ervaren is een centraal zenuwstelsel nodig dat zich van die ervaringen bewust kan zijn” (p.19). Voor zover anno 2019 bekend is kunnen planten niet lijden. Maar over sommige dieren zonder centraal zenuwstelsel – of met een zenuwstelsel dat anders is opgebouwd dan dat van de mens – bestaat twijfel in hoeverre dat geldt. De reactie bij het uittrekken van een poot bij een spin is heel anders dan bij een kat. Van den Berg verwijst naar het ‘voorzorgsprincipe’: “Als je niet zeker bent of een handeling pijn veroorzaakt moet je het niet doen” (p.45). Geen niet-menselijke dieren schaden dus. Maar, dieren die nu leven zijn niet de enige wezens die kunnen lijden. We weten immers dat er vandaag en morgen nieuwe voelende wezens geboren worden. Waarom zou je, met die wetenschap, geen rekening houden met toekomstige generaties? “Presentisme is discriminatie jegens toekomstige generaties. Toekomstige generaties dragen in dat geval de lasten van ons handelen” (p.41). Wanneer Van den Berg het over ‘alle voelende wezens’ heeft, bedoelt hij ook toekomstige voelende wezens. Doordat we rekening moeten houden met die generaties speelt het welzijn van het milieu een belangrijke rol bij groen liberalisme. Je mag gebruik maken van de natuur, maar je mag haar niet uitputten. Van den Berg stelt daarom grenzen voor het behoud van onze planeet: “Ieder individu krijgt een maximaal deel van de ecologische voetafdruk, het Eerlijke Aarde Aandeel, dat niet mag worden overschreden” (p.28-29).
Voor groen liberalisme heeft de natuur waarde omdat het individu daarvan kan overleven en genieten. “Optimisten zien het feest dat wordt gefinancierd door het opslurpen van het natuurlijk kapitaal. Pessimisten zien de lange termijn, de troep als het feest voorbij is” (p.114). Het is belangrijk dat er grenzen zitten aan dat genieten. Het welzijn van het milieu is belangrijk omwille van de nu levende voelende wezens, maar vooral voor de toekomstige generaties – om hen onnodig leed te besparen. Groen liberalisme leidt tot een aantal ongehoorde conclusies. Zo komt er een verbod op plastic, komen er meer beperkingen in het economische systeem om slachtoffers te voorkomen, wordt de productie van palmolie beperkt, worden er geen proeven meer gedaan op niet-menselijke dieren, wordt veganisme de uitgangspositie en de veeteelt verboden. Van den Berg wijst erop dat ons consumptiepatroon drastisch moet veranderen en dat er een einde moet komen aan het ongehinderd streven naar ongelimiteerde groei.
Gedragsverandering
Van den Berg beseft dat zijn werk een manifest is. Hij is niet zo zeer geïnteresseerd in grijze gebieden, omdat het zwart-wit urgentie geniet. De basis van groen liberalisme is hetzelfde als die van het klassiek liberalisme: het niet-schadeprincipe van Mill. Groen liberalisme is consequenter dan klassiek liberalisme. Maar ja, het vraagt inderdaad wat van de samenleving. Groen liberalisme is daarom slechts geschikt voor dappere mensen. Wie de argumenten kent moet zijn of haar gedrag daarop aanpassen. Doe je dat niet, dan handel je bewust immoreel: “Na het lezen van dit manifest is er geen excuus meer om met het schaden door te gaan” (p.26). En zo vraag ik me af: als je niet bereid bent je handelen aan te passen, waarom zou je er dan überhaupt over nadenken?
Groen liberalisme kan samengevat worden tot het volgende. Alles mag zolang het geen onnodige schade toebrengt aan voelende dieren, zowel nu levende dieren als nog niet geboren dieren (de mens is een dier). Daardoor wordt slachtofferschap zoveel mogelijk voorkomen. Als er sprake is van een serieus risico op schade geldt het voorzorgsprincipe: dan is het betreffende handelen niet toegestaan. Er wordt gewaakt voor paternalisme, behoudens gevallen van liberaal-paternalisme. Tot slot moet een ieder dezelfde positieve als negatieve vrijheden hebben (p.63). Van den Bergs doel? “Dat de hele wereld tot het einde der dagen volgens groen liberale principe wordt vormgegeven. Dat er zo min mogelijk onnodig leed is in de wereld” (p.147). Of groen liberalisme zal zegevieren is de vraag. Van den Berg is zelf pessimistisch gestemd. Toch biedt deze politieke filosofie consequente handvaten die kunnen leiden tot een forse vermindering van de hoeveelheid leed in de wereld. Tijd voor u om dit boek aan te schaffen en te participeren in het debat!